Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for 13 januari 2011

 

Een van de leukere satirisch-wijsgerige geschriften uit de lange achttiende eeuw is: J. Kinker, Brieven van Sophië aan Mr. Rhynvis Feith (1807). Het is een lichtvoetig-vernielende aanval op de ideeën van Rhijnvis Feith, die in diens Brieven aan Sophië door Mr. Rhijnvis Feith (1806), zijn eigen Sofietje in de natuur, tussen de wormpjes en de piertjes enzovoorts, laat zoeken naar de grootheid Gods; liever dan zich over te geven aan de abstracte moraal van het kantianisme. Daar is Feiths Sofietje een beetje bang voor: dat soort wijsbegeerte levert geen troostvolle bijbelse God, maar leidt, lijkt het, tot atheisme. Zegt Feith.

Da’s geen redenering natuurlijk. Kinker maakt er dan ook de kachel mee aan, op vrolijke, metaforisch vernielende, en tegelijk grondige wijze. Dat valt hier nauwelijks uit te leggen. Ooit zal er wel een hereditie van deze twee teksten gemaakt worden – al kan dat nog honderd jaar duren.

Nu konden Feith en Kinker elkaar nog wel ‘hebben’. Op zijn manier was Feith eerlijk toen hij zijn Sofietje net zo lang lieten zoeken naar God tot ze die ‘had’. Het ging hem/haar om troost, niet om waarheid. Da’s een keuze.

De polemische situatie ligt een beetje anders bij een derde Sofie-tekst die toen ook verscheen: Brief van Sophia aan Mr. J. Kinker, de brieven, door denzelven, op haaren naam, aan mr. Rhijnvis Feith geschreven, betreffende. Uitgegeven door derzelver broeder Christianus (1807).

Hierin wordt vanaf het begin rechtgezet dat die maatschappij-betrokken, verlichte Sofie van Kinker, hier Christianus’ zus dus, ook maar iets te maken zou hebben met allerlei modernistisch gedoe. Het evangelie, het evangelie, het evangelie – daar gaat alles om, schrijft zij (via de pen van Christianus). Er volgen reeksen invectieven over de zogenaamde verdraagzaamheid van de niet-christenen. Die wereldse Sofie van Kinker schrijft in de taal van een ‘Visch- en Appel-wijf’ (p. 9). Zo gaat dat een heel tijdje door, ten bewijze dat Kinker slechts ooft toont met ‘de steek der wespen’ (p. 14). Duivels ooft dus.

De auteur steekt naar Herkauwers gevoel wel een morele grens over wanneer hij suggereert dat bij Kinkers vrolijke en eerlijke Sofietje binnengekomen was ‘eene Vijandin van ’t reine Christendom, een schandvlek aller Vrouwen’ (p. 11); een ‘ligtekooi’. Daarbij hoort deze noot:

‘Ook mij komt het niet onwaarschijnelijk voor, dat de eene of andere APHROSYNE, hoedanig er Spreuken IX. 13-18 beschreven wordt, zich bij den Heer K. vervoegd heeft. Gemelde Heer schijnt mijne SOPHIA van hemelschen aard zelfs in het geheel niet gekend te hebben; want anders zou hij toch ligt hebben kunnen begrijpen, dat zij, de Vriendin van Feith en eene welopgevoede Christelijke Vrouw, zulke brieven niet kon doen schrijven.’

Wat zijn dat dan wel voor gevaarlijke meiden, in Spreuken? Daar wordt onder meer gezegd: ‘Eene zotte vrouw is woelachtig, de onwijsheid zelve, en weet nietmetal; en zij zit aan de deur van haar huis op een stoel, op de hooge plaatsen der stad, om te roepen diegenen die op de weg voorbijgaan [enz.]’.

Kortom, die Kinkeriaanse Sofietje die naar de juiste moraal zoekt, niet binnenshuis blijft maar maatschappelijk nuttig werk doet, die is daarom alleen (omdat zij niet achter een valletje zit, met haar neus in de profetieën van Ezechiel) een lichtekooi, een ‘Aphosyne’ (Afrodite-volgster?).

Dit is geen polemiek meer. Dit is het standpunt: het (protestants) christendom maakt uit wat de juiste moraal is, het gewenste gedrag. Het standpunt dat zich niet kan voorstellen dat er werkelijke moraal kan bestaan, eerder dan / naast het christendom. Welk standpunt u nog steeds lezen in bladen van deze groepering.

Read Full Post »