H. ter Balkt publiceerde ooit in zijn bundel Hemellichten (1983) een heel vreemd gedich. Dat heeft te maken met het hele mensdom maar tegelijk met ‘onze’ eigen natie. Leest u maar (hopelijk mag dat, zo’n overname; Herkauwer weet eigenlijk niet wat de precieze regels zijn bij ‘moderne’ teksten). Daarna wat losse opmerkingen zijnerzijds. Niet wetenschappelijk verantwoord, hoor.
Tacitus op ’t Noordzeestrand
Tacitus voelt zich lomp op dat strand
Grove sporen slepen de zee in;
Ver van Livius’ Geschiedenis van de Republiek
Streept de regen zijn handschrift door
Als de kano’s van de Friezen de golven
Rook uit vuurtjes van koemest, schapenmest,
Nergens een badhuis
De hemel is een pastei,
Op de bodem stompzinnige roeiers
‘Hun spijzen zijn eenvoudig:
wilde vruchten, vers wildbraad’
Maan zengt als een oog van brons,
Geen nachtegaal boven de klei…
‘Goede zeden hebben hier meer kracht
dan elders goede wetten’
schrijft Tacitus leugenachtig neer,
denkend aan de straathoeken van Rome,
de geverfde glimlach van de hoofdstad,
aan de kracht van zilver en marmer
De spotzieke regen
baadt in zijn regels
Het is niet zeker of hij daar wàs
Tacitus in zijn roeiboot,
Tacitus in de lemen hoeven, geklonken
Aan de vlucht van zeevogels, ’t karrespoor
Als een vlieg in barnsteen gevangen!
Bitter schrijft de melkdrinker
‘Zij hebben geen steden’ terwijl zijn tong
de gloed proeft van de triomfboog,
van de dubbelzinnige oogopslag,
van de intriges en de citroenen
Geef een reactie