In 1786 verschijnt iets eigenaardigs: Brieven van eenige jooden over den tegenwoordigen toestand van den Christelijken godsdienst en het Christendom. Verzameld en in ’t licht gegeven door C.V.S. (Haarlem, Cornelis van der Aa. Deze adverteert voor deze uitgave reeds in de Leydse courant op 30 november en 21 december 1785).
Het betreft hier vooral twee (fictieve) joodse briefschrijvers, Joseph de L. en Israel de C. De Letteroefeningen van 1786 (die nogal verontwaardigd waren over deze uitgave) karakteriseren de eerste schrijver als ‘een gemoedlyken Jood, die tot de Christelyken godsdienst overhelt’ en de tweede als iemand ‘die voor ’t uiterlyke een Jood is, maar allen Godsdienst voor enkel loert [=?] en bedrog houdt’ (p. 90-92).
Het klinkt een beetje als wat vanzelfsprekend; onbetrouwbare lieden, die theologiserende Joden. Maar misschien mogen we in polemisch opzicht de protestants-orthodoxe auteur tenminste iets gunnen. Over die recensie in de Letteroefeningen, en over andere teksten naar aanleiding van die Brieven van eenige jooden verder hier geen informatie, anders is het eind zoek.
Waar het op neerkomt, inhoudelijk, is dat in deze Brieven een moderner theologie (neologie) scherp veroordeeld wordt, door juist deze – pragmatische en in religieus opzicht uiteraard verdachte – joden, de buitenlandse zogenaamde hervormers van het christendom te laten veroordelen: Priestley, Steinbart, Voltaire, Rousseau. Priestley bijvoorbeeld deugt natuurlijk niet. Die zegt ‘dat de afgoderij der Christenkerk begonnen is met de vergoding en eigen eredienst van Jesus Christus […] Nog ééne daling en hij [Jezus] is eene Godslasteraar en Bedrieger’ (p. 8).
Hoort u dat alles eens uit de mond van Joden, zogezegd. Dat alles heeft uit het oogpunt van apologetica misschien een zekere verdedigbaarheid, ook in literair opzicht. Maar die grens van de apologetiek overschrijdt de auteur op vele plaatsen anonieme maar herkenbare Nederlandse tegenstanders beschuldigt van immoreel gedrag, zelfzucht, oneerlijkheid omdat dezen niet vasthouden aan de ware orthodoxie.
Wat citaten.
‘Daar zijn onder anderen te R…. twee zulke beruchte Helden, Mannen van naam, die zo tegen hun eigen sijsthema aan werken door zulk een handel, dat ik twijfel of ze niet waarlik na de eer dingen, om met Bahrdt en zijne metgezellen, de hervormer onzer eeuw te heten’ (p. 33).
‘En wie in ons land omhelsen deeze Nieuw Hervorming plans? Meestal […] vinden zij ingang bij lieden van de grote wereld, in wier paleizen onder de menigte van zaken geen kleine rust of schuilplaats voor de nauwgezetten Godsvrucht overblyvt, maar niet bij ingetogen vrienden van deugd en waarheid. Mij is van goede hand verzekert, dat een zeker Predikant, die voor een jaar of twee de publieke kerk verliet en zijn dienst afstondt, thands te R…… zo brillant en naar de smaak der galante mode leevt, in disch en huis depenses, divertissmenten en al wat hoort tot het geen de wereld welteleven heet, dat men duidelijk merken kan, hoe deze man, die het duitsch sisthema volkomen heeft omhelst, en zelve Steinbart blindelings […] naschryvt […] tot zulk een stap gekomen is, om dat hij mogelijk op het land of in een afgelegen steedje zijn rijkdommen zo niet ten toon spreiden, en met mantel en bef beladen niet zo coquet en prodigaal leven kan, noch plaatsen van vermaak bijwonen, als hij wel gaarne wenschte. ’t Verveelt den man zijn zeden naar den Godsdienst te schikken, en daarom schikt hij zijnen Godsdienst naar de smaak van rijke lieden, en zo stel ik vast, zijn van de honderd, wel negentig en meer’ (p. 294-295).
‘Niet lang geleden zei mij iemand, die zijn Godsdienst wel verstaat en niet minder wel beleevt, vrij geesei: deeze Renegaat is zeer beleevd omtrend onze beleidenis want hij zorgt dat zijn levenstrant ruim zoo veel eer aan onzen Godsdienst doet, als zijn pen dien poogt te smaden’ (p. 295).
Het lijkt niet zo moeilijk in deze regenaat de later steeds beroemder Paulus van Hemert te herkennen. Deze had op dat moment een functie bij de remonstranten te Rotterdam. De idee van de ‘rijke’ remonstranten wordt hier uitgespeeld tegenover de ‘arme’ orthodoxe kerk, en de oprechtheid van de eenvoudige gelovigen. In ieder geval is het volgens de schrijver, van Hemert te doen om materialisme, pronkzucht, ijdelheid. Eerlijkheid is er bij Van Hemert niet bij.
En dat is, polemisch gezien, onder de gordel.
De Brieven van eenige jooden worden in de traditie toegeschreven aan Daniel Albert Reguleth (1749-1794). Hij studeerde theologie te Utrecht, en werd daarop in 1770 predikant. Een orthodox keffertje over wie zo op het oog niet veel geschreven lijkt te zijn. Maar dat kunt u, lezer, in de toekomst mogelijk verhelpen.
Geef een reactie