Op 3 maart 1795 werd Bertha van der Meer op een versierde triomfwagen door Den Haag gereden. Als personificatie van de Vrijheid was zij gehuld in een klassiek gewaad en hield zij in de rechterhand een speer met een vrijheidshoed erop. Die Berha durfde; al was het alleen al omdat het op 3 maart nog wel flink koud geweest zal zijn. Zij was één van de donatrices geweest van het voormalige Haagse wapengenootschap ‘Voor ’t Vaderland’.
Bertha was dus een meid met lef. U vindt haar genoemd in het recent verschenen boek van Claudette de Waard over vrouwen en genootschappen (1), p. 77. Een dergelijke rol op welk terrein dan ook, het voor de troepen uit marcheren, het excelleren in iets, was voor vrouwen in de achttiende eeuw zelden weggelegd gezien hun sociale positie en de heersende doctrines met betrekking tot sekse.
Ach! Waarom heeft natuur geen maagden toegestaan,
Op ’t mannelijk spoor in Pallas koor te gaan?
schrijft Clara Feyoena van Sytzama in 1749 (p. 115).
Desondanks: vrouwen begonnen te participeren. De Baar beschrijft of, hoe, en op welke wijze vrouwen deelnamen aan die leerschool van beschaving in de achttiende eeuw: het genootschap. Zij onderzoekt via een zo breed mogelijke vertegenwoordiging van verschillende soorten genootschappen de rol van vrouwen daarin. Zij heeft een zeer grote hoeveelheid gegevens bijeengebracht.
Zo vindt u informatie, bijvoorbeeld over de achtergrond en herkomst van de donatrices van het Utrechtse wapengenootschap Pro Patria et Libertate; over de collectieve biografie van vrouwen bij genootschappen betrokken.
Gegevens en biografische feiten in overvloed, in dit boek. Moet wel gezegd dat het boek nauwelijks vleugels krijgt. Het heeft een nogal vlakke toon, en is erg constaterend en inventariserend. Cultuurhistorische spanning ontbreekt een beetje.
Een mens kan altijd meer willen. Herkauwer vond het jammer dat juist het probleem ‘vrouwen in loges’ opzettelijk niet behandeld is. De vrijmetselarij is toch geen onbelangrijk clubje in die tijd. De schrijfster heeft dit genootschap echter niet in haar onderzoek betrokken vanwege de ‘specifieke organisatie en rituelen’ (p. 15). Dat laatste zou juist nieuwsgierig kunnen maken… Zij komt desondanks een paar keer terug op dat probleem (p. 175-176, 253). Daarbij laat zij een paar steekjes vallen. De loge ‘La Juste’ (1751) is absoluut niet de enige loge waarbij vrouwen betrokken waren in de behandelde periode; zo is er de vrouwenloge l’Union Royale’ in 1806 te Den Haag, waarvan nog vele documenten resteren. Het door een vrouw (?) in 1805 geschreven werk De Eleusinische Zusterschap (dus niet: ‘Eleusijnsche Zusterschap’, zoals het bij de schrijfster heet) over een vermoedelijk fictief pseudomaçonniek vrouwengenootschap met eigen rituelen getuigt eveneens van de potentiële belangstelling bij vrouwen.
(1) Claudette Baar-de Weerd, Uw sekse en de onze. Vrouwen en genootschappen in Nederland en in ons omringende landen (1750-ca.1810). Hilversum, Verloren, 2009. ISBN 978-90-8704-100-7. 368 blzz. € 39.
Plaats een reactie