Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for november, 2010

Rustingiana 1

 

Bezigheidstherapie. Bij het wegwerpen van paperassen zag Herkauwer een leesverslag van een werk* geschreven door de leuke arts Salomon van Rustingh (ca1650-ca1710; werkte na een militaire carriere, als dokter in de Schermer). Onder anderen heeft over hem geschreven: Gerrit Komrij.

Van Rustingh was mateloos populair bij zijn lezers, waarschijnlijk juist wegens het ordinaire dat toen nog niet ordinair was. Heel veel pies en poep en kak. Vervolgingszieken als Hirsch Ballin zouden hem tegenwoordig een proces aandoen; instede van hun voormalige Heer Balkenende in het beklaagdenbankje te zetten, als verregaand schuldig aan taalvervuiling en taalverhuftering gedurende lange jaren.

Het thema van dit werk is eigenlijk: praat in dit leven iedereen naar de mond. Doe lullig. Hou het makkelijk. Rustingh laat zien hoe je dat moet doen bij x beroepen: kunstenaars, juristen en ander rechtsgeleerd tuig, dokters, chirurgijns, apothekers, winkeliers, timmerlui, drukkers, toneelspelers, militairen. Een paar voorbeelden.

Hoe moeten figuren, die iets doen met boeken, zich lullig gedragen?

 

Gy Drukkers, die, door elk een boekken na te drukken,

Schoon door octroy verboon, de vrugten soekt te plukke,

Van ’t geen dat voor u niet geplant is, noch gesaayt,

En dies, so diefs als ’t kan, een anders vrugten maayt.

Ja, die, al willens, drukt, expres verboden boekken,

Die gy dan, om ’t verbott, wel duur by u doet soekken!

Gy die papieren, tot u druk, koopt, en betaalt

Niet, voor de koopman, ’t gelt, door executie, haalt!

Gy Boekverkoopers, die in ’t groot hebt willen handlen,

En daar door, met de naam van koopluy wist te wandlen,

Een deftig huys huurde, en daar breed in voordeedt, tot

Gy spijt u hoogmoet,  juyst om uyen trokt (bankrot).

 

Over artsen bij vrouwen:

 

Gy moet by vrouwen en by maagden

U tonen als of se u behaagden,

As ’t so te pas komt nu en dan:

Noem ider mooy en schoon, geheellijk,

Al warense ook te duvels leelijk:

Dat helpt altijt so veel als ’t kan.

 

Nu, eigenlijk vindt Herkauwer het wel genoeg zo.

* Salomon van Rustingh, De gehoornde duvel met bokspoten. […] Daar by de hel bankrott, en de duvels op en hont: Vertonende een duvels geroesemoes op een Driespronge. Met een poetische verhandelingh van eenige strontkarren vol poeten. […]. t’Amsterdam, By Jan ten Hoorn […] 1704.

Read Full Post »

 

Even in de gaten houden, lezertjes, leraren en andere erudieten:

Op de buis is men begonnen met de uitzending van vijf delen literatuurgeschiedenis van de (lange) achttiende eeuw. Herkauwer denkt: op donderdag. Maar daar is hij niet helemaal zeker van, want hij is geen buizer (en op het ogenblik al helemaal niet).

Dat eerste uitgezonden deel kunt u in ieder geval terugkijken op de blog van de Stichting Jacob Campo Weyerman (dagtekening donderdag 25 november 2010). Kijkt u maar es.

Het is best goed, vindt Herkauwer. Benieuwd naar de rest. Eindelijk es een eigen ‘onafhankelijk-verlichte’ visie op dat hele tijdperk. Met kennis van zaken.

Wie er achter zit?

Marleen de Vries. Waarborg voor kennis en creativiteit. Ze praat af en toe zelf, en dat is een mooi stemgeluid.

(Herkauwer verneemt zojuist wel dat er af en toe verkeerde muziek ondergezet schijnt te zijn – maar alla).

Read Full Post »

Thomas en Sint

 

Bij het opruimen trof Herkauwer het volgende typoscript. Volgens een onderschrift betrof het een sinterklaasgedicht uit 1750, gemaakt door Thomasiolus Dunkius Westfalius 1750. Die mededeling nam hij eerst voor waar aan, omdat het een nogal kedunkedunkedunk-kreupeldicht betrof dat inderdaad best gemaakt had kunnen worden door een van die talloze, niet al te intelligente schoolmeesters, in de achttiende eeuw uit Westfalen afkomstig.

Achteraf:

dat kon natuurlijk niet. Er is sprake van een stoomboot.

Dus iemand heeft een streek uitgehaald. In 2010? Maakt niets uit. Misschien had de maker iets tegen die Dunkius. Waarschijnlijk gaat het hier om de gezaghebbende historicus Thomas von der Dunk (1961  – nog niet gestorven), die alles weet van de disgerechten van Julianus Apostata, de waterstaatkerkjes gebouwd 1800-1830, tot en met de richting die de geschiedenis zal nemen in de 21e eeuw in Patagonië, Lesotho, waar dan ook.

Herkauwer is altijd wat jaloers op dat type historicus dat beschikt over zo’n sleutel op de geschiedenis – zodat die over een periode van millennia lang verklaard kan worden; zolang je tenminste let op zaken als de uitvinding van de stijgbeugel, de neus van Cleopatra, de wijze waarop kabeljauwvangst het begin van de renaissance verklaart en daarmee de westerse dominantie van de rest van de wereld. Enzovoorts.

Thomas heeft, gelooft Herkauwer, ook zo’n soort alle deuren openende sleutel van de geschiedenis. Heeft bij Thomas blijkbaar iets te maken met het feit dat reeds Abel door Kain doodgeslagen werd, omdat Abel zijn vruchten des velds te duur verkocht op de een of andere Albert Cuyp ergens in Mesopotamië. De vuile liberaal! Daardoor werd de een of andere onweerstaanbare economische cyclus in werking gezet.

Maar in dat soort dingen is Herkauwer niet echt geïnteresseerd. Hij is slechts een simpele literatuurhistoricus die zijn dagelijkse historische informatie betrekt van de heer Heldring in de NRC (vergelijkbaar met Toynbee, die man. Blijft altijd maar weer opnieuw opkomen).

Genoeg. Nu dat sinterklaaskreupelrijm. Het heeft geen titel of opschrift, dus het is misschien gewoon een kladje gevonden in een leren broek.

 

Zie ginds komt uw stoomboot

vol Pietjes reeds aan.

Straks wordt aan mijn deur geklopt:

’k zie zo’n Piet staan.

 

Ach lieve Sint Nicolaas

Geef mij toch zo’n Piet;

Een man met een roede

geeft mij geen verdriet.

 

Sterker nog, Niklaas!

Laat uw zwart gevolg

straks in Holland achter;

goed in mijn zorg.

 

O kom dan es kijken

Hoe Pietjes bestaan

Achter de dijken:

Kapoentjes, uitkering, banaan.

 

’K zal ze beschermen

– historisch correct –

Goh, Piets zijn geen vlerken;

Wij staan in ons recht.

 

(Dat laatste couplet is niet zo goed, Sint. Maar weg met het faksisme!)

 

Read Full Post »

 

Onlangs passeerde Herkauwer de opdracht, door Weyerman gemaakt, in diens Echo des Weerelds, deel II (1727).

Die opdracht is gericht aan ‘de borger overheden van de stad Abdera’. Breda dus.

Herkauwer moest dat stukje tekst om twee redenen even teruglezen. Weyerman verpakt zijn opdracht namelijk in een lange balans-metafoor: moest zijn opdracht niet eerder gericht zijn aan de bestuurlijke ezels van Scbaarbeek?

Tegelijk gebruikt hij een andere balans, een andere balanceringskunde.

Zijn eerste alinea:

‘Achtbaare Heeren.

Ik heb drie minuyten tusschen het Ja en het Neen gehangen, gelyk als de yzere Doodkist van den Bedrieger Mahomet hangt tusschen het zeylsteene verwulft, en tusschen de marmere vloer, of ik deeze Blaaden zou opdraagen aan uwe Achtbaarheden, dan of ik die zou interdiceren aan de viervoetige Inboorelingen [ezels] van Schaarbeek, die al ommers zo befaamt zyn door hunne uitgestrekte Ooren, als veele uwer Inboorelingen berucht zyn door hunne langetakte Hoorns, toen de balans der Overweging natuurlyk overhelde na uwe Achtbaarheden.’

Moeilijk, die situatie rond de kist van Mahomet? Herkauwer herinnerde zich ineens dat hij daar zelf wel eens wat in een annotatie daarover heeft gezegd. Het verhaal komt dacht hij ergens uit De tribus impostoribus (‘Over de drie bedriegers’, te weten Moses, Jeus en Mahomet) of uit zo’n ‘spinozistische’ tekst van rond 1700 geproduceerd door de radicale scene van de Verlichting. Er is nadien behoorlijk wat over die tekst gepubliceerd, dacht Herkauwer. Maakt hier niet uit hoe dat zit.

Maar dat verhaal was zo mooi… Mahomet had, alvorens te overlijden, ervoor gezorgd dat er grote magneten (zeylsteenen) gehangen waren, boven de plaats waar zijn (metalen) kist zou worden geplaats. Die kist rees dus als het ware automatisch ten hemel, toen hij bijgezet werd…

De idee ‘balans’ speelt hier op heel veel manieren.

Doet overigens even verlangen, te lezen hoe men, in deze anti-reli-bron, het afscheid van Jezus (Hemelvaart) georganiseerd zag. Waarschijnlijk zullen de auteurs daarvan wel zeggen dat de hier relevante tekst later is toegevoegd.

Jammer.

Voor Herkauwer’s geestesoog verschijnt namelijk ineens een enorme afscheidsparty in Galilea, met alle Jeroen Krabbé’s en zo, van toen. Er wordt, als iedereen niet meer zo bij zijn verstand is, een enorm filmdoek opgericht (van aaneengenaaide visserschuitzeilen natuurlijk), waarop een voorstelling begint waarop je J. langzaam richting hemel ziet verdwijnen.

Het gevolg: deze ervaring wordt opgenomen in de literatuur (de evangelies).

Nieuw probleem: konden ze al voorstellingen maken met licht/donker in die tijd?

Misschien es een mailtje sturen naar Paul Verhoeven.

Read Full Post »

Zomaar wat 20

 

Muziek. – ‘De Muziek is zo overnootzaakelyk in een Republyk, als een Kerkklok overnootzaakelyk is in een Onweer, want zy is een Doctores die allerlei soort van Kwaalen geneest.’

(J. C. Weyerman, Amsterdamse Hermes, p. 386)

*

Wijsheid? Of sex? – ‘Niemant moet zich inbeelden, dat wy in ons disteleer winkeltje zullen te werk gaan, na de mode eeniger Jenever Madammen, die hun voorhuisje bloot zetten voor den gaanden, en koomenden man, ja vaak oorzaak zyn, dat meisjes van weinig kennis voor een stooter aan waarheit opdoen, dieze na negen maanden herkauwens, als reine beesten van Levi, naderhant gaarne voor een heidenze loogen aan al de weereld zouden willen verkoopen, om een vette paling, in den visfuik der vleezelyke begeerlykheden te verstrikken. O neen, wy zullen de liefhbbers blauwschorteldoeks band, by het mutsje voor twee stuivers leveren, daar het wildenmans gulde water van Crispinus zaliger niet by zal konnen haalen, al brokte men ’er meer boekjes goud in, als al de brabandsche Cyclopen met hunnen staalen mooker rinkinken; dan het zal wezen: laat zien…… dit zal niemendal wezen’.

Willem van Swaanenburg, Arlequin distelateur of de overgehaalde nouvelles, 1 febr. 1725 (p. 20)

*

Dieren. – ‘Ik heb onderscheide malen in de gelegentheid geweest […] om over het mishandelen der dieren te spreeken en het mij altijd tot een plicht gemaakt om voor die ongelukkige wezens te pleiten, dog scheen men hieromtrent doorgaans zeer ongevoelig. […] Zeer devote en godsdienstige menschen zelfs waren hieromtrent niet geheel nauwgezet en sneeden zonder eenige noodzaakelijkheid een hond de staart en ooren af, blinde een vink of martelde een insect.’

(Adriaan van der Willigen in zijn autobiografie, 1803 [ed. 2010, p. 368]

*

Read Full Post »

Bergen op Zoom (1761)

 

Misschien niet zo vreselijk van belang voor u. Maar recent, ongelooflijk fraai uitgegeven: een herdruk-met-vertaling van een oorspronkelijk in 1761 uitgekomen stadgeschiedenis van Bergen-op-Zoom. *

Daarin ook een enorme en rijke inleiding over auteur Faure (1681-1759) en diens werk; en tevens een geschiedenis van dit markiezaat, met erg veel grondige info over de kerkelijke, sociale, bestuurskundige enz. situatie in deze streek en west-Brabant, juist tijdens de achttiende eeuw. Veel kaarten, illustraties.

Nieuwsgierigmakend: een snipper aanwijzing dat Aphra Behn rond 1680 misschien iets met deze stad te maken heeft gehad  (p. 321).

* Beknopte historie van de stad Bergen op Zoom. Johan Faure, Een geschiedenisboek uit 1761. Ingeleid en geannoteerd  door Willem van Ham. Tilburg, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, 2010. Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland, derde reeks. ISBN 978-90-70641-93-1. 480 blzz. Prijs?

Read Full Post »

 

Niet om steun te geven aan dat dommig historisch denken, dat wil dat altijd alles wel hetzelfde is geweest. Zeker niet.

Maar Herkauwer keek, gezien dat eindeloze gedoe over ellende in Gouda (en dat is tot op grote hoogte een nieuwsoortige ellende) wat meer aandacht naar deze titel die hij volstrekt toevallig tegenwam:

Waerschouwinge, Tegens het aensteken en werpen van Duyveltjes, Klackebossen en Voetsoekers, op de Publyque straten. Tot Gouda, Gedrukt by Johannes Endenburg, Stads Drukker op de Markt, in de Chronyk, 1708.

Toch altijd herrie in Gouda?

Het ding zit niet in TEMPO. Wel in twee bibliotheken waar Herkauwer nu niet bij kan. Jammer.

Read Full Post »

Sinterklaas (1700)

 

Herkauwer kwam in afgelopen weken, bij het afvoeren van bescheiden, plots een velletje tegen met een aantekening en een tekst. Opschrift: ‘Wouter Zimmers [?], Lege uren. 1703.  UBA Handschriftenkamer IV B 16’.

Hieronder dit lekker onbenullig niemandalletje dat iemand rond 1700 schreef. Stimuleert misschien uw eigen rijmzucht.

 

‘ SINTER-KLAAS / Versoek / voor / mijn soon / M:Z / Al heb ik niet geset mijn Schoe / Ik ga dog na mijn Grootje toe  //

 

Sinter Klaas

Kinder dwaas

Oude grol

Roomse sol;

’k Heb geen Schoe

Wat gedoe

Seit mijn Taat

’t Is te laat

Neer geset

Voor het bed.

Grootje wil

Dese gril

Nemen aan

Laat niet gaan

Tyske weer

Voor en eer

Gij mij wat

Dit of dat

Geefd: hoe klijn

’t Ook mag zijn

Mijne hand

Na ’t verstand

Klein en teer

Is te eer

Toe gevuld.

En gij suld

Als ik kan

Word een Man

Syn geeerd.

Mijn begeert

Is Ik mag

Na dees’ dag

U veel tijd

Sien verblijd;

En dat God

Sij uw lot

Styl en stut

Sterke schut

Eer en kroon

Ziele loon

Tot de dood

U vergroot

Daar hy sal

Syn uw al

In al.

Op St. Klaasdag: 1700’

Read Full Post »

Deken Daalberg 34

Herkauwer is wat moe. Assistent Daalberg dus maar weer, met een van diens grafschriften.

Ach. Dat roept herinneringen op. Aan de periode, zeg 1968-1975, toen Herkauwer als wetenschappelijk medewerker (of hoe dat toen heette) een klein kamertje had op een instituut in Amsterdam. Buiten dat kamertje liepen talloze figuren rond (Prior, Scheren, de grimmige en fysiek inderdaad ruim bemeten Simone Walvisch, de toen nog leuk uitziende La Etty, en nog honderd andere anarcho’s en syndico’s die hem verdachten van democratische doch niet-marxistische neigingen; zodat hem buiten dat kamertje geen prettig leven was beschoren, zijnde een blijkbaar door het kapitaal angehauchte faksist die niet altijd meestemde met hun heilsleer.

Tja. Dat, terwijl de staf van zijn eigen vakgroep, inclusief hijzelf, juist (te?) enthousiast bezig was met wat heette ‘project-onderwijs’: waarin studenten zoveel mogelijk zelf onderzoek konden doen. Bijvoorbeeld Herman Pleij, verkondigde luidkeels dat onderwijs voor 100% diende te bestaan uit discussie met de studenten. Hij schreef daarover leuke columns in Folia Civitatis. Daarin had hij het ook over zijn verleden (vader had een fietsenzaak in Hilversum of zoiets), de nachtelijke treinreisjes van medievistische werkgroepjes naar het buitenland (waarbij Hermans nachtelijke rust zeer gestoord werd door hordes studentes die zijn slaapcoupee binnentuimelden) enzovoorts.

Best.

Alleen kon Herkauwer nooit een afspraak maken met wie dan ook, op dat kamertje van hem, wanneer zekere HP daar college gaf; doorgaans twee uur achter elkaar. Het was één groot bulderend onweer achter elkaar, een verbale stortbui die uitregende tot op de laatste druppel. Geen student kreeg de ruimte om ook maar één vraag te stellen. Was dit HP’s ideale onderwijs?

Herkauwer heeft nooit lang kunnen opletten – hij ontvluchtte liever zijn vertrek.

Niet zo’n probleem. Het is blijkbaar des Hermans. Vandaag de dag, na zijn pensioen, houdt die nog steeds speeches; ten betoge, zeg, dat men aan de hand van de wijnvlekken op de schutbladen van allerlei handgeschreven religieuze liedboeken, gemakkelijk kan bewijzen dat de vroege middeleeuwen een diepgaande cultuur bezaten. Daarna zal onze ronkende medievist, met hinkstapsprongetjes via Erasmus, terecht komen bij de Nederlandse cultuur van heden, die geheel en al en als gevolg van de tolerantie gekweekt in waterschapsvergaderingen (waarbij die liedboeken natuurlijk), moest resulteren in carnavallerij, Oranjegevoel, en Benidormisme. Zo’n soort betoog.

Er vallen er weinig gedachten te bespeuren die u twee dagen later uit de slaap houden. Dat geeft  niets. De hordes toegestroomde vrouwtjes hebben waar voor hun geld gekregen.

Waarom HP dit soort lawaai allemaal nodig vindt, weet Herkauwer niet. Maar het zij hem gegund.

Oh ja. Hij zou Daalberg bijna vergeten…

GRAFSCHRIFT

op Herman Pleij

 

Gij vaganten, vaginanten!

Gaat, en zegt aan die in ’t Gooi,

dat, getrouw aan vaders zeden,

’k elke fiets wel heb bereden

’t zij frigide, ’t zij warm van kont.

Daarom word ik zelf nu stront.

 

 

Read Full Post »

‘1798’ op rijm!

Herkauwer heeft geaarzeld voor en aleer de tijd uit te trekken om u de volgende tekst aan te leveren. De principes van de Rechten van de mens op  rijm!**

Hoe krijg je het voor elkaar? Dat soort dingen is vaak onleesbaar.

Maar gek genoeg loopt dit curiosum heel soepel, en is volstrekt begrijpelijk. Het werkt. Juist voor Jan met-de-pet. Deze tekst zou nog min of meer onmiddellijk bruikbaar zijn in een cursus burgerschapskunde, vandaag de dag. Ook voor diegenen die in de hedendaagse discussies er geen blijk van geven te beseffen op welke beginselen sinds 1798 onze staat gebaseerd is.

Kortom. En let even op artikel 22.

‘Rechten en plichten van den mensch en den burger.

 

Art. I.

Alle menschen, in ’t gemeen,

Komen daar in over een,

Dat ze, als menschen, zijn gelijk

En in rechten even rijk.

Art. II.

Dat wij zijn gelijk en vrij,

(b.) Zeker van ons lijf, daar bij,

Dat ons goed ook veilig zij, –

In de Burgermaatschappij.

Art. III.

Ter bereiking van dat doel,

Staan wij van den gantschen boêl

Rechten, die Natuur ons gaf,

Niet een enkel rechtjen af;

Ja, geen zier meer – dat ’s gewis! –

Dan volstrekt noodzaaklijk is.

Art. IV.

In den Burgerstaat nu, zijn

All’ de leden, groot en klein,

Ook gelijk, in recht en plicht,

Voor ’t Maatschappelijk gericht;

En de Wet, – het zij die straft,

Of ons veiligheid verschaft, –

Is dezelfde voor elk een’.

Zoo, dat de Adel, noch ’t gemeen,

Laaz’rus, noch de rijke man,

Eenig voorrecht krijgen kan.

Art. V.

Door de vrijheid der Natuur (*),

Doen en laaten we, op den duur,

Alles, wat ons is geleerd;

Als ’t een ander’ maar niet deert.

Art. VI.

Door de vrijheid in den staat.

Die, in lang, zoo verr’ niet gaat,

Doen wij ’t zelfde wel; – maar ziet! –

Als de wet het ons verbiedt,

Dan is ’t: – “Holla! – Laat dat staan;

Of het zal hier anders gaan!” –

Art. VII.

Door het recht van  Eigendom,

Maak ik, van ’t geen ik bekom,

Door mijn vlijt, of mijn verstand,

Langs den een, of andren kant,

Zoo ’t slechts wettig is en puik,

Naar mijn’ eigen zin gebruik.
Art. VIII.

Bij het volk, in zijn geheel.

Maar niet bij een brok, of deel,

Rust de hoogste macht, reëel,

Een en individuëel: (a)

En, is dat niet casuëel? –

Als men ’t Volk die macht ontneemt;

Blijft zij nogthans onvervreemd.

Art. IX.

’t Volk maakt wetten, door die macht,

Die het uitvoert en betracht.

Art. X.

Daarom wordt die wet – verbloemd –

S’Volks verklaarde wil genoemd:

En die zich daar tegen zet,

Stelt zich strafbaar voor de wet;

Maar, die met een slinksche kneep,

Doet, als of hij niet begreep,

Wat de wet van hem begeert,

Is s’Volks achting gantsch onweerd,

En, waar of hij gaa of staa,

Wijs’ men hem met vingers naa. –

Art. XI.

Nioemand wordt er vast gezet,

Dan om zaaken, door de wet,

Klaar en duidelijk bepaald.

Ook wordt niemand achterhaald,

Of veroordeeld, dan wanneer

Hij zijn kans van tegenweer,

Volgens rechten, heeft gehad.

Welk een kostbaar recht is dat? –

Art. XII.

Over ’t geen er wordt gedaan,

Kunnen wel de wetten gaan.

Over ’t geen er wordt gedacht,

Heeft de wet geen oortjen macht.

Art. XIII.

Zijn de leden met elkaâr,

Met hun Constitutie klaar;

Dan verkiezen ze, in hun plaats,

Uit het midden hunner maats,

(b.) Wetten makers en, zo voort,

Alles, wat daar toe behoort,

Die toch, onder hun fles wijn,

Aan hen responsabel zijn;

Want het volk (daar wringt de schoen)

Kan zijn eigen werk niet doen.

Maar, al is het onbekwaam,

’t Gaat toch op zijn eigen’ naam.

Art. XIV.

Buiten die gekozen lui,

En dan bij den ganschen brui

(b.) Wettig aangestelde maats,

(Want die hebben saam’ de praats)

Is er niemand, die ’t gezag

In zijn handen hebben mag.

Art. XV.

Maar het vragen staat elk vrij;

Mits het weigeren daar bij:

En een elk kan, met fatsoen,

Aan die lui een voorstel doen.

Art. XVI.

Alle Ampten van wat aart –

’t Zij dan veel of weinig waard,

Zijn geen goedren, die men aan

Andre lieden af kan staan;

Ook niet erflijk, of bij gunst

Iemand opdraagt, maar naar kunst;

En hij, die een ampt bekleedt,

Draagt een last waar van hij eet.

Art. XVII.

Alle macht,hoe hoog gebeent,

`is slechts volmacht en geleend.

(a.)Wordt maar voor een’ tijd verricht,

Is geen recht, maar enkel plicht

En houdt op (al klinkt dit vreemd!)

Als het volk zijn macht herneemt.

Art. XVIII.

’t Is een regel, die gewis –

Schoon juist niet eenvoudig – is: –

“Wat gij wraakt, als ’t u geschiedt,

Doe dit ook aan andren niet!” –

Art. XX.

Die niet deugen wil in huis,

Is ook in den staat niet pluis.

Art. XXI.

Een maatschappelijk verdrag,

Dat men wettig noemen mag,

Wil het waarlijk zijn van klem;

Moet door de algemeene Stem,

Of die van de meerderheid,

Worden  in ’t cement geleid.

Art. XXII.

Als een vreemdeling zich stil,

Naar de vrijheid schikken wil,

En, het geen ’s landspot hem biedt,

Zoo voor lief neemt en geniet;

Dan wordt hij een deelgenoot

Van de Maatschappij haar schoot.

Die wat meê brengt van de reis,

Stelt men hier op hoogen prijs.

Art. XXIII.

Zij, die beedlen langs de straat,

Zijn slechts ballast van denStaat:

Die niet werken wil in ’t land,

Heeft geen recht op onderstand.

Daarom zorgt de Maatschappij,

Dat er geld en arbeid zij,

Voor een arm, maar vlijtig man,

Die zijn kost niet winnen kan.

Die, tot werken machtloos is,

Geeft zij drank en laafenis.

Maar hoe zulks nog  zal geschiên,

Zal men naderhand wel zien.

Art. XXIV.

Altijd houdt de Staat het recht,

(Dit dient nog voor ’t laatst gezegd)

Dat hij zijn Regeeringsplan,

Maken en hermaken kan. –

 

Nota! – De artikelen, die met dezelfde letters aangewezen worden, zijn de zodanige, welke met elkander in een bijzonder wederkeerig verband staan, bijna op dezelfde wijze, als werking en tegenwerking.

(*) Licentia Poetica, voor, Natuurlijke vrijheid! – ’

** Gepubliceerd in het tijdschrift Janus Verrezen in 1798 (dl. III, p. 150-152). De tekst is mogelijk van Jan Kinker (hoofdredacteur), of anders van één van zijn helpers.

Read Full Post »

Older Posts »